Israël gaat in ballingschap 722

2 Koningen 17

Het tienstammenrijk (later Israël genoemd) scheidt zich af van Juda in 930 v.C.. De eerste koning is Jerobeam, een voormalig opzichter onder koning Salomo.
Jerobeam is tot koning gezalfd door de profeet Achia, maar hij doet wat slecht is in de ogen van de Heer. Hij laat stierbeelden maken en plaatst die in heiligdommen in Dan en Betel. Hij wil niet, dat de inwoners van zijn rijk naar de tempel in Jeruzalem gaan. Het politieke oogmerk is belangrijker dan de dienst aan God. Deze zonde is door al zijn opvolgers volgehouden en de Heer neemt het hoog op: bij alle koningen wordt vermeld, dat deze zonde wordt voortgezet.

Daarnaast neemt ook andere afgoderij toe, vooral onder koning Achab, de zoon van Omri. Het huis van Omri wordt om die reden uitgeroeid door Jehu. Maar de afgoderij blijft en neemt toe. Allerlei afgoden worden vereerd, er worden zelfs kindoffers gebracht.
Nu de dienst aan de Heer wordt verwaarloosd, neemt ook het sociale onrecht toe: zwakken worden onderdrukt, de rijken baden zich in weelde.

De Heer zendt profeten: Elia, Elisa, Jona, Amos, Hosea en vele andere. De koningen luisteren soms een beetje, maar echte bekering is er niet bij.

De Heer heeft veel geduld met Israël en redt het keer op keer van zijn vijanden, bijvoorbeeld onder koning Joachaz (2Kon.13:4,5). Maar nadat het koningshuis van Jehu ten einde is gekomen, volgt de ene bloedige staatsgreep na de andere. De zonde neemt toe en de kracht van het koninkrijk Israël brokkelt af. Uiteindelijk houdt het koninkrijk op te bestaan, de hoofdstad Samaria wordt ingenomen en verwoest door de Assyriërs. Het land Kanaän was door de Heer aan de Israëlieten gegeven als woonplaats, maar ze maken er misbruik van en nu worden ze van hun grondgebied verdreven (2Kon.17:23).

Samaria verwoest, bevolking gedeporteerd.

Het tienstammenrijk heeft ruim 200 jaar bestaan en de hoofdstad Samaria ruim 150 jaar.

Tijdens het beleg van Samaria overlijdt koning Salmanassar V van Assyrië en Sargon II neemt met geweld het koningschap in bezit.

Als Samaria na 3 jaar beleg wordt ingenomen, worden de inwoners gedeporteerd volgens de beruchte gewoonte van de Assyriërs. Ze worden afgevoerd naar Chalach, naar de regio bij de rivier de Chabor in Gozan en naar de steden van de Meden (2Kon.17:6). Zeer weinigen zijn uit deze ballingschap teruggekeerd en de tien stammen worden daarom ook wel “de verloren stammen” genoemd.

Er bleven natuurlijk ook wel mensen achter in Israël, maar in Samaria komen ook mensen uit andere delen van het Assyrische rijk te wonen. Ze gingen wel de Heer vereren, maar ze dienden ook hun eigen goden (2Kon.17:41).
Kennelijk zijn er ook later deportaties geweest van inwoners van Assyrië naar de regio Samaria en wel onder koning Esarhaddon (Ezra4:2). Maar omdat ze de dienst aan de Heer steeds hebben vermengd met de dienst aan de afgoden, werden ze door de Joden niet erkend (Ezra4:3) en er was wederzijdse vijandschap (Luc.9:52-54, Joh.4:9). Pas met de komst van Jezus, de messias, wordt deze afstand overbrugd (zie o.a. Handelingen 8).

 

-Regeerperioden van de koningen van Assyrië (bij benadering):

  • Tiglatpileser III (Pul)    744-727
  • Salmanassar V              727-722
  • Sargon II                        722-705
  • Sanherib                        705-681
  • Esarhaddon                   681-669

 

Bronvermelding:

Afbeelding 1:
Bron: Christipedia, Israël en de bijbel
Afbeelding 2:
Bron: Biblica, atlas van de bijbel, Barry J. Beitzel, red.